Wanneer mag je iemand vragen zich aan te passen? – een socratisch gesprek

Stel je staat voor het stoplicht en iemand voor je draait zijn autoraam open en leegt de inhoud van zijn asbak op straat. Zeg je daar dan wat van? Een ander voorbeeld. Tijdens jouw presentatie zijn flink wat mensen met andere dingen bezig: sommigen spelen met hun telefoon, anderen rommelen in hun tas. Ga je mensen vragen zich aan te passen?

Hieronder vind je het verslag van een socratisch groepsgesprek over bovenstaande vraag. 
In een ‘normaal’ groepsgesprek zou iedereen meteen proberen die vraag te beantwoorden, maar in een socratisch gesprek moeten deelnemers dat uitstellen en eerst wat feiten navragen.

Verderop lees je hoe dit gesprek verder verliep. De deelnemers hielden zich aan de volgende socratische gespreksregels: 
– Stel je oordeel uit
– Luister nauwkeurig
– Wees concreet/ vraag naar de feiten
– Verdraag het niet-weten
– Stel je empathie uit

En om als groep je oordeel uit te kúnnen stellen, hoort daar ook een structuur bij:

 

1. De Vraag

We blijven het hele gesprek door bij dezelfde vraag: 

Wanneer mag je iemand vragen zich aan te passen? 

2. De Concretisering 

Aan de hand van wiens ervaring gaan we de vraag onderzoeken? Het werd de ervaring van Marian. Zij  vertelde: Laatst in de trein van Utrecht naar Eindhoven, in een gewone coupé, begon iemand keihard in zijn telefoon te praten. Het was een privégesprek. Ik had hem het liefst meteen de mond gesnoerd maar deed het niet. 

Onderzoeken van de voorbeeldervaring. Stel feitvragen over de situatie. 

Vraag: Hoe lang duurde je treinreis toen nog? 

Marian: 45 minuten 

Vraag: Waar zat de beller?

Marian: 2 banken verderop. We konden elkaar net niet zien.

Vraag: Zaten er nog meer mensen in de coupé?

Marian: Ja, die was voor een derde gevuld. Niemand reageerde. 

Vraag: Op wat voor manier had je er last van? 

Marian: Ik kon niet meer verder lezen in mijn boek. 

Vraag: Wat dacht je? 

Marian: Er ging van alles door me heen. Een klein beetje overlast moet ik kunnen verdragen. Misschien houd het wel op zo. Hoe reageren de anderen in deze coupé als ik er wat van zeg?

Vraag: Waarom durfde je niets te zeggen? 

Interventie: Zou je de vraag nog eens kunnen stellen zonder in te vullen. Marian heeft het niet over ‘durven’ gehad.

Vraag opnieuw: Wat hield je tegen om er iets van te zeggen? 

Marian: Het was niet duidelijk of ik hem aan mocht spreken. In een stiltecoupé kun je iemand aanspreken, maar dit was geen stilte coupé.

Afsluiting van de concretisering. 

De gespreksleider vraagt aan Marian: Wat was het moment dat die vraag het meeste speelde? (Hiermee vraagt ze naar het hittepunt).

Marian: Dat was na 2 minuten toen het maar doorging en ik er wat van wilde zeggen (maar het niet deed).

 

3. De Verplaatsing

Hierna gaan alle aanwezigen antwoord geven op de hoofdvraag. Om een beter antwoord en argument te kunnen geven worden alle deelnemers gevraagd zich eerst te verplaatsen in de voorbeeldsituatie, in het hittepunt, als zichzelf (niet als Marian). De verplaatsing houdt in dat iedereen zichzelf de volgende vragen stelt, ‘Als ik in het hittepunt zou staan, wat zou ik voelen, denken en doen?’ 

John: Ik zou het lastig vinden. Ik zou er na twee minuten nog niets van zeggen. Maar uiteindelijk wel.

Odette: Ik zou me vreselijk irriteren. Die stem van de ander dringt bij mij binnen. Dat is toch niet nodig. Ik zou er wat van zeggen. 

Charles: Ik zou mijn irritatie laten blijken. Zorgen dat de persoon mij ziet en hem indringend aankijken, maar er niets van zeggen. 

De verplaatsing dient er vooral voor dat we elkaar gaan zien. We gaan meestal niet uitgebreid in op ieders antwoorden om niet te ver af te dwalen van de hoofdvraag. Vandaar dat we snel doorgaan naar de argumentatie. 

 

4. De Argumentatie 

Ieder wordt nu gevraagd naar zijn/haar voorlopig antwoord en argument (te beginnen met want…) te geven op de hoofdvraag:

Wanneer mag je iemand vragen zijn/haar gedrag aan te passen?

Antwoorden + argumenten: 

Charles: Ik weet het niet. Het is moeilijk te bepalen of het gerechtvaardigd is dat je iemand aanspreekt. 

Want: Je kunt pas iemand aanspreken als het gerechtvaardigd is, maar hier zijn de regels niet duidelijk. Het veroorzaakt een dilemma in je hoofd. 

John: De intentie van de ander is belangrijk. Als iemand niet door heeft dat ‘ie overlast veroorzaakt, dan kun je het hem niet kwalijk nemen. 

Want: Je moet rekening met elkaar houden, maar soms weet je niet of iemand dat beseft

Odette: Je mág het altijd vragen. 

Want: Je zit in een gemeenschappelijke ruimte en daarin moeten we rekening houden met elkaar. Op kantoor loop je toch ook weg van anderen als je een telefoontje krijgt. 

Hierna willen we verdiepen en de gespreksleider vraagt: 

Welke overtuigingen liggen ten grondslag aan wat jullie tot nu toe hebben gezegd? Kunnen jullie het daar met elkaar over hebben? 

-Het gaat hier over wat hoort en wat niet. Als er geen bordjes staan dan is dat niet altijd duidelijk. 

-Maar er is ook nog zoiets al ongeschreven regels. We moeten het in zo’n coupé met elkaar een beetje leuk houden, dus je moet rekening houden met elkaar. 

-Iedereen wil de ruimte. Je moet het evenwicht vinden tussen ruimte geven en nemen.

-Je kunt iemand vragen zich aan te passen, of zelf uit de situatie stappen. We durven iemand pas te vragen om zich aan te passen als we vinden dat we in ons recht staan.

 

5. De essentie 

Waar gaat dit in essentie over? Wat gaat je het meest aan het hart? 

-Je eigen recht versus dat van anderen 

-Geschreven versus ongeschreven regels 

-Het raakt me dat, ondanks dat we in een wereld van regels leven, we ook vrij zijn en handelen volgens ongeschreven regels. We vertrouwen dus wel op een gedeeld moreel kompas. 

Einduitspraak waar de meesten zich in konden vinden:

Je mag iemand altijd vragen zich aan te passen als je in een publieke ruimte bent, ermee rekening houdend dat die persoon zich misschien niet aan kan passen.

 

Marlou van Paridon, www.hetsocratisch gesprek.nl

Scroll naar boven