Over principieel zijn in familiekwesties

Aanleiding voor deze vraag was dat je in families vaak stuit op – misschien wel meer dan in andere groepen- gevoeligheden. Daardoor wordt een praktische of een principiële aanpak soms extra bemoeilijkt. Hoe ga je hiermee om?

Hieronder tref je een beschrijving van een socratisch gesprek van ca. 1 1/2 uur, in 5 stappen. Voor de volledigheid eerst nog even de structuur en de regels waaraan een socratisch gesprek moet voldoen:

Structuur: 

 

 

Regels:

(dit zijn tevens een aantal van de belangrijke socratische vaardigheden)

– Stel je oordeel uit

– Luister nauwkeurig

– Wees concreet/ vraag naar de feiten

– Denk zelf, verlaat je niet op kennis of autoriteit van anderen

– Verdraag het niet-weten

– Stel je empathie uit

– Gebruik in je vraag de woorden van de ander

 

1. De vraag

 Moet je praktisch of principieel zijn in familiekwesties?

 

 

2. Concretiseren

 

Keuze van het voorbeeld

Het voorbeeld dat werd gekozen was dat van Henk. De aanleiding voor zijn vraag was het erfdeel van zijn overleden grootvader dat aan hem en zijn zus was toegewezen, omdat hun vader reeds overleden is. Echter, er was meer aan de hand…

 

Onderzoeken van het voorbeeld

Na een korte omschrijving van het voorbeeld stellen de deelnemers (feit) vragen aan Henk. Het doel van de vragenstellers is om het voorbeeld van Henk zo duidelijk voor zich te zien dat zij zich straks (in de fase hierna) kunnen verplaatsen in Henk’s situatie en dat iedereen zichzelf kan afvragen wat hij/zij hier zou doen.

In deze vraagfase komt het aan op de socratische houding van luisteren en vragenstellen. Er wordt eerst alleen naar de feiten in het voorliggende voorbeeld gevraagd (wie, wat waar, wanneer, hoe, wat werd er gedaan, gedacht en gevoeld?) en later ook naar beweegredenen bij die feiten (wat maakte dat iemand dat dacht/deed?). Ik geef hieronder achter de vragen aan wat voor vragen dit waren en of ze allemaal feitelijk waren.

Eerst licht Henk het voorbeeld nader toe: Opa had 3 kinderen: Henk’s vader, de broer van zijn vader Karel en diens zus, Maria, Henk’s tante. Bij opa’s overlijden was tante Maria executeur testamentair. Maria had al heel lang een slechte relatie met Karel en had -zonder dat Karel onterfd was- besloten om haar broer van de erfenis uit te sluiten. Zij hield het portie van Karel zelf. Daarnaast heeft oom Karel een hersenziekte gekregen en ligt daardoor in scheiding met z’n vrouw. Het is ook onduidelijk of oom Karel goed met de erfenis om zou kunnen gaan. Henk en zijn zus hadden altijd een goede relatie behouden met oom Karel en vonden het niet terecht dat hij niets kreeg. Zij besloten daarom om hun erfdeel aan oom Karel af te staan.

Voordat dit voorbeeld definitief gekozen wordt gaat de gespreksleider nog even na of Henk het antwoord voor zichzelf echt niet weet. Als je het antwoord al weet hoef je namelijk geen socratisch gesprek te starten. Gespreksleider: ‘Je zegt dat je het geld van jou en je zus aan oom Karel af zal staan’, heb je dan nog wel een vraag?

Henk: ‘Jazeker, de vraag gaat erover of ik mijn mond zal houden naar tante Maria of niet. Als ik haar niet vertel wat ik doe, doe ik iets achter haar rug en dat voelt niet goed. En als ik het haar wel vertel dan weet ik zeker dat ik onderdeel van de familievete wordt.’

Opmerking: Door door te vragen en te confronteren is de vraag van Henk nu aangescherpt. We kunnen dus door met dit voorbeeld. De deelnemers stellen de volgende vragen aan Henk:

Vraag: ‘Waarom sta je dat geld af aan je oom als hij er niet goed mee om kan gaan?’

Henk: ‘Hij kan het geld heel goed gebruiken en ik vind het heel onterecht dat mijn tante hem onterft. Zoiets doe je niet’.

Vraag: ‘En wat maakt dat je overweegt het aan je tante te zeggen?

Henk: ‘Het voelt stiekem. Ik doe iets achter haar rug. Als ze dat te weten komt zal ze zich gekwetst voelen en mij en mijn zus misschien niet meer willen zien’.

Vraag: ‘Hoe is je relatie met je tante?’

Henk: ‘Goed, maar we zien haar heel weinig. Ik breng haar met mijn kinderen met kerstmis een kerststukje en soms zien we haar op straat. Ze is ook wel heel erg alleen.’

Vraag: ‘En als je tante het niet merkt? Is het dan nog kwalijk?’

Interventie: ‘Dit is een hypothetische vraag. Kun je er een feitvraag van maken?’

Vraag opnieuw: ‘Heb je wel overwogen haar er in te kennen? Gewoon zeggen wat je gaat doen?’

Henk: ‘Ja, maar dan wil ze ook ons waarschijnlijk niet meer zien. En dat wil ik haar niet aan doen. Ze is al zo oud en heeft niemand anders. Ik wil compassie op afstand voor haar betrachten en ik wil buiten de familievete blijven.’

Vraag: ‘Hoe weet je dat je tante zich zo zal opstellen als jij jouw deel afstaat?’

Henk: ‘Ze heeft gezegd: Ik wil absoluut niet dat Karel iets erft.’

Vraag: ‘Wat noem jij in dit geval praktisch en wat principieel handelen?’

Henk: ‘Praktisch is dat ik mijn oom gewoon het geld geef. Principieel is dat ik de discussie met mijn tante aanga.’

Vraag: ‘Waarom zou je principieel willen handelen?’

Henk: ‘Principieel handelen is hier ook datgene waardoor ik eerlijk tegen haar ben.’

Vraag: ‘Heb je ooit ruzie gehad met je tante?’

Henk: ‘Nee, maar er zijn wel altijd gevoeligheden. Toen opa en oma zijn gescheiden – 50 jaar geleden- is Maria bij opa gaan wonen en Karel bij oma. Alleen mijn vader bleef zowel bij opa als oma komen. Maar de situatie was nooit bespreekbaar.

Vraag: ‘Is dat gesprek met je tante onvermijdelijk voor je?’

Henk: ‘Dat weet ik dus niet.’

Gespreksleider: ‘Henk, zou je iets kunnen verhelderen? Je vindt de relatie met je tante belangrijk en eerlijkheid speelt daarbij een rol zeg je. Kun je nog eens goed uitleggen waarom je dan toch overweegt het niet te zeggen?’ (NB Dit is elenchus: het confronteren van een deelnemer met tegenstrijdigheden).

Henk: ‘Ja, ik wil echt wegblijven van een confrontatie met mijn tante. Principieel zijn kost me de relatie en dat vind ik een te hoge prijs.’

Hier ronden we het onderzoeksgedeelte af en vraagt de gespreksleider wat het hittepunt in het voorbeeld van Henk is.

Henk: ‘Het moment dat ik hoorde dat oom Karel ook nog ging scheiden. Toen vond ik het allemaal zo triest worden dat het bij me opkwam dat ik eerlijk tegen mijn tante moest zijn.’

 

3. Verplaatsing/deugdenoefening

De gespreksleider besluit dit keer in de verplaatsing een deugdenoefening te doen, omdat het hier om een genuanceerde ethische afweging gaat waar de deugden houvast in kunnen bieden. Alle deelnemers verplaatsen zich daartoe in de situatie van Henk, in het hittepunt, met hun eigen karakter en beantwoorden de vragen op schrift over wat (welk gedrag van zichzelf) voor henzelf in deze situatie ‘moed’, ‘matigheid’, ‘wijsheid’ en ‘rechtvaardigheid’ zou inhouden. Dit is een persoonlijke oefening die tot zelfreflectie leidt. Voorafgaande aan de deugdenoefening vraagt de gespreksleider aan Henk en aan de anderen om een voorlopige uitspraak met betrekking tot de uitgangsvraag te doen.

Henk’s voorlopige uitspraak:

‘Ik hoef niet principieel te zijn, want de relatie met m’n tante is me meer waard dan m’n principes’.

Andere voorlopige uitspraken:

‘Je hoeft je niet verantwoordelijk te voelen voor alle relaties in je familie.’

‘Je hoeft in deze niet principieel te zijn. De prijs is te hoog.’

Ook constateert iemand dat het hier om twee verschillende vormen van eerlijkheid gaat:

  1. Eerlijkheid in de verdeling van de erfenis
  2. Eerlijkheid naar je tante toe.

De vragen in de deugdenoefening zijn:

Matigheid:

‘Welk verlangen moet ik temperen en leidt deze reflectie nog tot een ander inzicht?

Moed:

‘Welke angst of ongemak moet ik verdragen en leidt deze reflectie nog tot een ander inzicht?

Wijsheid:

‘Waarvoor ben ik blind? Wat moet ik onder ogen zien en leidt deze reflectie nog tot een ander inzicht?

Rechtvaardigheid:

‘En als ik afstand neem? Wanneer is er balans?’

Nadat iedereen deze vragen op schrift heeft beantwoord worden de deelnemers gevraagd te kiezen bij welke van de deugden zij het meest tot nieuw inzicht kwamen en dit met de groep te delen. Dit leverde de volgende antwoorden op:

Matigheid:

Een deelnemer: Mijn verlangen zou zijn dat mijn tante aan mijn oom geld had gegeven, maar de wereld zit anders in elkaar. Mijn inzicht daardoor is dat ik me niet moet laten gijzelen door het principiële.

Iemand anders: Ik moet mijn verlangen naar harmonie temperen. En daarmee mijn verlangen om de eenzaamheid van mijn tante op te lossen. Ik moet niet willen dat ik het voor iedereen goed ga maken. Ik zou het geld gewoon aan die oom geven en dan is dat maar achter de rug van mijn tante om.

Moed:

Iemand anders: De confrontatie met mijn tante is heel ongemakkelijk voor me, maar dat levert wel op dat ik daarmee recht doe aan mijn oom. Mijn inzicht is dat ik een hiërarchie aan moet brengen. Vind ik recht doen aan mijn oom het allerbelangrijkste? Dat moet ik het ongemak van een confrontatie erbij nemen.

Wijsheid:

Iemand anders: Ik was blind voor het feit dat ik onderdeel van systeem ben. Ik hoef dus geen speciale verantwoordelijkheid te nemen, want ik ben niet vrij om dat helemaal te doen. Ik zit er middenin, net als mijn oom en tante.

Rechtvaardigheid:

Iemand anders: Rechtvaardig zou zijn dat de erfenis gelijkelijk over alle kinderen van opa verdeeld wordt. En dat de relatie tussen mijn oom en tante normaliseert. Maar daar kan ik allemaal niet voor zorgen.

 

 

4. Argumentatie

Deelnemers worden nu gevraagd opnieuw een uitspraak te doen over de uitgangsvraag en deze te beargumenteren. Bij de argumentatie moeten de deelnemers bij de feiten in de casus blijven.

Henk zegt: ‘Je moet principieel zijn, tenzij het niets oplevert’.

Dat beargumenteert hij als volgt met behulp van de casus: In dit geval is de prijs van principieel zijn heel hoog, namelijk een verwijdering met mijn tante. Voor mij weegt de relatie zwaarder dan het principe.

Een andere uitspraak is:

Principieel is dat mensen weten waar jij voor staat, maar wat mag dat kosten?

Argumentatie: Als je je niet uitspreekt in deze kwestie dan zal je tante niet weten waar jij voor staat. Dus de vraag is: ben je bereid de prijs te betalen dat je tante jou niet helemaal kent, voor de lieve vrede?

Een andere uitspraak:

Principieel zijn doe je voor jezelf. Daar hoef je een situatie niet altijd mee te bemoeilijken.

Argumentatie: Eerlijk zijn lijkt op principieel zijn, maar eerlijk zijn naar de tante is hier niet wenselijk vanwege de schade voor de relatie. Dan blijft over dat je principieel zou kunnen zijn, maar dat doe je dan voor jezelf.

Hierop ontstond een gesprek over eerlijk en principieel zijn:

Principieel zijn is vasthouden aan je principes en dat maakt je betrouwbaar. In die zin hebben anderen er ook veel aan als je principieel bent; dat mensen weten waar jij voor staat. Dat geeft houvast. In dit geval betekent principieel zijn tegelijkertijd dat je zelf onderdeel van een ingewikkelde ruzie wordt. Of dat dan houvast geeft is de vraag.

 

5. De essentie

We ronden af door eenvoudig aan iedereen te vragen: ‘wat gaat je hier aan het hart?’

Een antwoord waar iedereen achter kon staan was:

 “Familiekwesties werken anders. Je bent altijd zelf onderdeel en principieel handelen heeft onlosmakelijke en onbeoogde consequenties. Het is een keuze tussen jezelf (principieel) of je familie ( pragmatisch).”

 

Het Socratisch Gesprek,

Marlou van Paridon,

Scroll naar boven